Toen Anne in 1984 werd aangenomen in de functie van Hoofd Dienst Boek & Jeugd (zo heette dat toen), kenden we hem al een beetje, omdat hij ook als bezoeker een aantal keren bij ons was geweest. Hij was toen bezig aan zijn proefschrift over de geschiedenis van de opvattingen over kinderliteratuur vanaf 1880, en hij maakte gebruik van de documentatie die Boek & Jeugd bezat. Het proefschrift verscheen in 1989 onder de titel ´Wat heten goede kinderboeken´. Als hoofd werd hij niet zozeer de baas, maar meer een meedenkend hoofd, die de medewerkers van de dienst kon inspireren en stimuleren. Hij dacht mee over het opzetten van leesbevorderings-projecten en van de Nederlandse kinderjury, en discussieerde met ons over beleid en toekomstvisie, over automatisering van de catalogus en later over de samenwerking – of misschien moet ik zeggen – de fusie van een deel van de dienst, met het Letterkundig Museum.
Hij schreef ook regelmatig artikelen voor Leesgoed en voor andere tijdschriften, zoals Literatuur zonder leeftijd en het Lexicon van de Jeugdliteratuur. Zijn SLAA-lezing over ´Het verdwijnende kinderboek´ maakte heel wat discussies los in kringen van beoordelaars en juryleden. Hij pleitte daarin voor een beoordeling van het kinderboek, die ook rekening houdt met de eisen van kinderen. Je kon merken dat zijn liefde meer lag bij de inhoudelijke kant van het werk, dan bij de managementtaken als hoofdenoverleg, functioneringsgesprekken of dienstoverleg. Maar als hoofd was hij de beste baas die we ooit hebben gehad, zoals een collega het zei. Hij was meer een maatje, die met je meedacht, die je dicht bij je doel hield, en zorgde voor een relativerende gedachte. Geliefd was hij ook door zijn humorvolle en spitsvondige speeches. Hij was een mensenkenner en had voor iedereen een passend woord, intelligent, goed doordacht, of soms voor de vuist weg, maar altijd raak en liefdevol.
Toen we in 1994, bij de verhuizing van de Taco Scheltemastraat naar de Platinaweg, werden gereorganiseerd en uiteenvielen in een tak ´leesbevordering en publicaties´ ondergebracht bij de Stichting NBLC, en een tak ´Informatiecentrum´, behorende bij de Vereniging, bleef Anne hoofd van het laatste deel. Al vroeg pleitte hij voor een Museum voor Jeugdliteratuur, een voorstel tot het behoud van oude kinderboeken en zag hij de noodzaak van een centrale catalogus voor meer onderzoek op dat gebied. In zijn proefschrift was de elfde stelling dan ook, dat de staat de Nachtwacht zou moeten verkopen om collecties oude kinderboeken te kunnen behouden voor Nederland! Op grond van zijn kennis zat hij ook in jury´s als die van de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur, de Nienke van Hichtumprijs, de Griffeljury en de jury voor de Gouden Zoen. Als je met hem in een jury, of een commissie zat, en je reisde samen, meestal in zijn auto, kon je je verheugen op een gezellige reis, waarin over van alles gekeuveld kon worden. Niet alleen over het werk, maar ook over persoonlijke zaken, waarin hij altijd interesse toonde. En als er dan een naborrel was, kon Anne ook daarvan genieten. Hij hield van de gezelligheid van samen koffie drinken of samen lunchen in de kantine. Toen in 1997 De Stichting NBLC opnieuw werd gereorganiseerd gingen de negen medewerkers van het Informatiecentrum, inclusief de Kinderboekencollectie en de vakbibliotheek, over naar het Letterkundig Museum. Daar werd Anne conservator, en was hij verlost van zijn managementtaken. Hij kreeg onder meer als taak het ordenen en archiveren van het archief van zijn vader. Toch lag zijn echte liefde bij het onderzoek naar kinderliteratuur van alle tijden, zoals zo mooi op de rouwkaart is vermeld. Dat kon hij wel enigszins uitoefenen bij de Koninklijke Bibliotheek waar hij ook gedetacheerd werd en hij publiceerde in 2000 dan ook de bloemlezing van kinderpoëzie met de titel ´Van Alphen tot Zonderland´. Toen hij voor zijn gevoel klaar was met zijn werk in de Koninklijke Bibliotheek besloot hij met vervroegd pensioen te gaan en na ampele overwegingen toch de biografie van zijn vader te gaan schrijven. Ook al had hij – en ook anderen – bedenkingen of hij als zoon wel voldoende afstand had om de biografie van zijn vader te schrijven kreeg hij na verschijning van ´Een zondagskind´ in brede kring lof toegezwaaid over het boeiende, feitelijke en goed gedocumenteerde levensverhaal. In het voorjaar van 2013 werd hij geëerd met een prijs van de Stichting Geschiedenis van de Kinder- en Jeugdliteratuur, de Hiëronymus van Alphenprijs, omdat hij behoort tot de pioniers van het wetenschappelijk onderzoek naar jeugdliteratuur. Daar was hij erg mee verguld, zoals de aanwezigen konden vaststellen. De laatste jaren besteedde hij zijn vrije tijd weer aan het onderzoek naar de herkomst van baker- en kinderrijmen. In 2015 verscheen ´Mijn moeder heeft de pee aan mij´, een geannoteerde selectie van rijmen en liedjes ´die nog op eigen benen kunnen staan´. Zijn dood kwam voor ons erg onverwacht, vooral omdat we elkaar niet heel vaak meer ontmoetten. Anne was ook een beetje de wetenschapper-kluizenaar, die ´het liefst met een boekje in zijn hoekje zat´ zoals een collega van de KB ooit zei. Gelukkig laat hij een groot oeuvre van waardevolle publicaties op het gebied van de kinderliteratuur na. Voor ons was hij het gedroomde hoofd en een vriend die we met warmte zullen blijven gedenken.
Rian van de Sande