We waren in Leiden!

Woensdag 11 mei 2022 beloofde een stralende dag te worden. Zo’n 50 SLBO-ers trokken ’s morgens naar het Rapenburg in Leiden waar in de Hortus botanicus de oorspronkelijk voor 2020 geplande voorjaarsexcursie van onze vereniging plaats zou vinden. We verzamelden ons op het terras van de Orangerie van de hortus voor koffie en thee en om elkaar te vertellen over onze belevenissen in de coronatijd die de oorzaak was voor het uitstel van twee jaren. Bij een naam als Orangerie verwacht je sinaasappels of een herinnering aan Willem van Oranje maar daar was hier geen sprake van. Het oranjegevoel bleef beperkt tot een glaasje jus d’orange tijdens de lunch. Wat wel opviel was dat we weliswaar allemaal meer dan twee jaar ouder waren geworden sinds de vorige uitstap maar dat dit nauwelijks zichtbaar was bij de aanwezigen. De gespreksonderwerpen waren wel wat veranderd. Kleinkinderen speelden nu nog maar een bescheiden rol en de gezondheidsverhalen stonden veelal centraal. Ook het overlijden van Ted Leyendekker en diens uitvaart op de dag voor deze excursie was een veelbesproken onderwerp evenals de vervanging van de Biblionrecensenten door kunstmatige intelligentie.

Om tien over elf werden we naar binnen gejaagd waar de jaarvergadering van de vereniging plaats zou vinden. Tot verrassing van het bestuur bleek de zaal van de Orangerie geen zaalversterking te hebben en werd er een draagbare feestversterker naast de bestuurstafel geplaatst. Het aan de praat krijgen van die versterker was minder eenvoudig dan verwacht had mogen worden. Het halve bestuur bemoeide zich ermee en de werkneemster van de Orangerie wist het ook niet precies. Toen het apparaat tenslotte de stem van voorzitter Rian weergaf bleek dat er een lichte nagalm in het geluid zat (leuk voor de sfeer), dat de microfoon het alleen deed wanneer het knopje ingedrukt bleef en dat de luidspreker psychedelische lichtflitsen te verhoging van de feestvreugde produceerde bij het gesprokene. Het was wel sfeerverhogend en dat hielp ongetwijfeld om de vergadering net zo harmonieus te laten verlopen als de meeste vergaderingen uit de voorgaande jaren. Keurig op tijd was het officiële gedeelte van deze dag voorbij en konden we een zaaltje verder trekken voor de lunch. Deze lunch in Leiden had te lijden van de modegril die de laatste tijd vaak opduikt bij georganiseerde lunches: het moet gezond zijn! Dus geen kroketten, zachte broodjes met ham en kaas en zeker geen jam meer, maar een klein kopje soep, een bakje met veel groen (best wel toepasselijk in een Hortus) met stukjes tomaat en broodjes van het type bruin, bruiner, bruinst in de variaties hard, harder, hardst en allemaal ook voorzien van struikjes groen. Er zat gelukkig ook kaas op het het broodje waar ik mijn tanden in zette. Voor onze doelgroep zijn deze uitingen van gezondheidszorg niet ideaal al vormen ze wel bruikbare testcircuits voor nog aanwezige originele tanden en kiezen, kunstmatige aan- en opvullingen en zeker voor de eventuele kunstgebitten.

Net bekomen van deze lunch werd ons gezelschap in drie delen gesplitst. Twee groepen van ongeveer tien leden gingen onder leiding van bevoegde gidsen elk een eigen kant op om op deskundige manieren de Hortus botanicus te leren kennen. Beide groepen hoorden over de geschiedenis van de academische plantentuin die in 1590 bij de al in 1575 gestichte universiteit werd gevoegd. In 1594 was de tuin beplant en werd er voor de eerste keer een hortulanus benoemd: een opperplanter die er voor moest zorgen dat er voldoende interessante planten voor de wetenschap aanwezig waren die ook in leven gehouden konden worden. In de eerste decennia ging dat voornamelijk over hier nog onbekende gewassen als tulp, tomaat, tabak, mais en aardappel. Deze exotische aanwinsten van onze traditionele plantenwereld begonnen vanuit deze hortustuin aan hun verovering van noord Europa. Ruim een eeuw later kwamen er een paar uit onze geschiedenisboeken bekende wetenschappers in de hortus terecht: Herman Boerhave was de plantenchef in de periode 1709 – 1730 en vijf jaar daarna betrad Carl Linnaeus (Carl von Linné) de tuin. De Zweed Linnaeus, waaraan de planten- en dierenwereld de namen in het Latijn te danken heeft, werkte en leerde in 1735-1737 in de hortus. Het waren de jaren waarin hij studeerde aan de universiteit van Harderwijk waar hij, net als Boerhave, promoveerde omdat dat veel goedkoper was dan aan de universiteit van Leiden. Van beide heren staat een borstbeeld in de tuin tussen de planten. Ik heb denk ik een zwak voor Linnaeus omdat ik geboren ben in een kliniek in de naar hem genoemde straat in Amsterdam. De laatste jaartallen die de rondleiders noemden waren 1937 en 1938 toen het kassencomplex helemaal vernieuwd werd en er een Victoriakas bijkwam. In die tropisch warme en benauwde kas konden wij deze middag van de victoria regina drie grote drijvende bladeren bewonderen. Sommige rondgeleide leden vonden het na anderhalf uur wel genoeg en verlieten de groepen waar de enthousiaste gidsen nog veel meer te vertellen hadden. De uitgetreden leden gingen het zelfde doen als de leden die na de lunch op eigen houtje de tuin hadden betreden. Zij ontdekten de onverwachte aanplant van straatplanten , de grote bruine Chinese potten met (zoals verwacht) Chinese planten, bomen van meer dan 180 jaar oud, grote karpers naast een paar honderd kikkervisjes in de vijver, een zonneweide waar met de situatie bekende Leidenaars in de zon lagen, de witte banken waarop je kon uitrusten, bloemperken waar hooikoortsgevoelige leden hun mondkapjes weer even voor opzetten en een Japanse tuin die genoemd was naar de Duitse arts en bioloog Philipp Franz von Siebold die van 1823 tot 1829 woonde en werkte op Dejima, de Nederlandse handelspost in het toen nog gesloten Japan. Doordat hij als arts relatief veel bewegingsvrijheid genoot buiten Dejima wist Von Siebold een uitgebreide etnografische verzameling bijeen te sprokkelen. In 1829 hadden de Japanners daar genoeg van en werd Von Siebold het land uitgezet. Hij ging wonen aan het Rapenburg in Leiden in een huis niet ver van de plaats waar de hortus is gevestigd. Het huis waarin hij van 1832 tot 1845 woonde is tegenwoordig het Siebold Museum waarin nog veel meer te zien is dan Siebolds eigen verzameling. De Japanse tuin in de hortus is bescheiden van oppervlakte maar er is wel een echt en keurig aangeharkt zen-tuintje bij. Onze leden die bij het NBLC in de Taco Scheltemastraat gewerkt hadden vonden het niet te vergelijken met de Japanse tuin van Clingendael, maar deze Leidse tuin heeft dit voorjaar een voordeel ten opzichte van de tuin in Den Haag: je mag er in. De tuin van Clingendael is dit voorjaar gesloten omdat een sperwer zo slim is geweest om er haar nest te bouwen. En een sperwer (volgens Linnaeus: accipiter nisus) is nu eenmaal een beschermde vogel dus moeten de mensen buiten het hek blijven. Voor de doorlopers die helemaal tot het einde van de hortustuin waren gewandeld was daar ook de koepel van de sterrewacht te zien. De Leidse sterrewacht werd in 1857 gebouwd op een stuk grond dat de hortus had moeten afstaan.

Het is duidelijk: onze aanwezige leden zijn, wanneer zij dat wilden, in Leiden wijzer geworden maar dat was niet noodzakelijk want voor iedereen was het onderling contact toch weer het belangrijkste. Rond vier uur vertrokken de meesten van ons alleen of in groepjes weer. De treinreizigers moeten tegenwoordig de klok in de gaten houden om nog korting te krijgen en dat is te merken. Op het Rapenburg werden de organisatoren bedankt en werd vele keren “tot ziens” gezegd. Laten we hopen dat we voor onze volgende excursie niet weer twee jaar moeten wachten en dat de lunch dan gewoon ouderwets is. Want laten we maar eerlijk zijn: wij zijn gewoon ouderwets.

Wolter van der Zwaan (Cygnus olor).-

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *